This website is using cookies

We use cookies to ensure that we give you the best experience on our website. If you continue without changing your settings, we'll assume that you are happy to receive all cookies on this website. 

Boxsel, Matthijs van : De geborte van de Waterwolf

Portre of Boxsel, Matthijs van

De geborte van de Waterwolf (Dutch)

De oorlog tegen de Noordzee

‘De buurt der zee maakt schrander en opmerkzaam.’

Hugo de Groot Parallelon rerumpublicarum (liber tertius: de moribus ingenioque populorum Atheniensium, Romanorum, Batavorum)

 In de traditie van Xerxes, koning der Perzen, die in de vijfde eeuw voor Christus het water van de Hellespont geselt met 300 zweepslagen, verklaart keizer Caligula in 41 na Christus de oorlog aan de Noordzee. Eerst gaat hij op expeditie naar Germanië om zijn Bataafse lijfwacht aan te vullen. Uit alle delen van zijn rijk roept de Romeinse vorst zijn soldaten bijeen en trekt ten strijde. Omdat er weinig vijanden meer resten, organiseert hij onderweg schijngevechten tussen zijn troepen. De schertsoorlog eindigt met het bevel om de troepen in slagorde op te stellen aan de kust van de Noordzee. Geschut en belegeringswerktuigen worden in positie gebracht, waarna de soldaten de opdracht krijgen de aanval op de zee te openen. Daarna moeten ze hun helmen met schelpen vullen: ‘krijgsbuit van de Oceaan, verschuldigd aan Capitool en Palatijn’ (Suetonius). Om de overwinning te gedenken laat de keizer een hoge toren bouwen die ’s nachts vuursignalen moet geven om schepen de weg te wijzen. In triomf keert hij terug naar Rome.

            Caligula’s oorlog is exemplarisch voor de domheid die ten grondslag ligt aan de Nederlandse beschaving.

De superprothese

Nederland ligt in een delta van drie grote rivieren, Rijn, Schelde en Maas, die wordt omspoeld door de Noordzee, de Zuiderzee en de Waddenzee. Onder invloed van het klimaat stijgt de zeespiegel, door geologische factoren daalt het land. Ziedaar het decor voor de mythe die wil dat de Nederlandse beschaving is gevormd in de eeuwigdurende strijd met het water.

Het huidige landschap is in ca.1000 jaar door mensenhand gemaakt.  Zeeën zijn ingedamd, dijken gebouwd, kanalen gegraven. Zestig procent van het land bestaat uit polders, gebieden die kunstmatig worden drooggehouden. Het uitgekiende mechaniek van sluizen, sloten en gemalen stelt miljoenen mensen in staat meters onder de zeespiegel te leven. Nederland is een superprothese die voorkomt dat ook de veilig gewaande gronden boven zeeniveau in de golven verdwijnen.

In 1995 ligt het diepste punt van Nederland, en daarmee van Europa, bij de eendenkooi aan de Derde Tochtweg in de Zuid-Hollandse gemeente Nieuwerkerk aan den IJssel: 6,74 meter onder NAP. (Normaal Amsterdams Peil is het gemiddeld vloedpeil van de Noordzee.) Zodra deze waarheid doordringt tot Amerikaanse toeristen die in een bus over een smalle IJsselmeerdijk rijden, hebben gidsen grote moeite de orde te bewaren.

Wat meestal wordt verzwegen is dat we de dreiging over onszelf hebben afgeroepen. De strijd tegen het water is een permanente worsteling met natuurlijke processen die de Nederlander zelf op gang heeft gebracht.

 

Ondood land

Napoleon rechtvaardigt de annexatie van Nederland op 9 juli 1810 met het argument dat Les Pays-Bas slechts een aanspoelsel zijn van Franse rivieren. Feit is dat het Nederlands grondgebied rond het jaar nul in een moerasdelta ligt die dichtslibt door de aanvoer van klei, grind en zand.

Achter de strandwallen die zijn opgeworpen door zee en wind ontstaan moeraslagunes, wadden en kwelders. Deze natuur, die land noch water, zoet noch zout, dood noch levend is, vormt de ideale biotoop voor monsterlijke gewassen, zoutminnende grassen en veen. Riet, mos en wortelstokken rotten niet weg in stilstaand water, maar vormen een slijmerige materie die gestaag groeit tot enorme proporties. Uit de halfverteerde plantenresten ontstaan in de loop der eeuwen reusachtige veenkoepels van tien tot 25 kilometer doorsnede, sponsachtige kussens die meters boven de zeespiegel uitsteken. Rond het begin van de jaartelling is het gebied van Holland en Zeeland tot Groningen, Drenthe, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg bedekt met een veenlaag die wordt doorsneden door meanderende stroompjes. Zo vormt zich het ideale landschap voor de domdaad die de Nederlandse cultuur tot op heden tekent.

De Grote Ontginning

Boeren vestigen zich in de moerassen om de venen te ontginnen voor akkerbouw.  Tussen 800 en 1250 neemt het aantal inwoners van wat nu Nederland heet toe van 100.000 naar 800.000. De bevolkingsgroei maakt een systematische exploitatie van de woeste grond noodzakelijk. Veenontginning impliceert ontwatering, aangezien veen voor 80% uit water bestaat. Omdat de dikke veenpakketten boven het zeeniveau liggen, vloeit het water via evenwijdig gegraven sloten vanzelf naar lager gelegen rivieren. Maar de stelselmatige ontwatering heeft een rampzalige daling van het maaiveld tot gevolg door klink en oxydatie: de veenkussens zakken in onder hun eigen gewicht en rotten weg. Intussen komen de rivieren door aanslibbing steeds hoger te liggen. In minder dan vijf eeuwen verandert het kustland dankzij de inspanningen van kloosters en particuliere ondernemingen in een bedreigd eilandenrijk.

 

De ommekeer

Het kritisch punt wordt bereikt rond het jaar 1000, als de reliëfinversie optreedt: het veengebied komt lager te liggen dan de rivieren waarop wordt afgewaterd. Opeens moet het cultuurland door dijken en sluizen beschermd worden tegen overstromingen door zee- of rivierwater. Zo ontstaat het landschap dat grotendeels door mensenhand is geschapen.

Hun domheid dwingt de inwoners steeds nieuwe strategieën te verzinnen om het hoofd boven water te houden. Iedere nieuwe oplossing leidt tot nieuwe problemen: drooglegging leidt tot verdere verzakking leidt tot hogere bedijking leidt tot grotere overstromingen enzovoort. Ziedaar de vicieuze cirkel van de domheid. Recht evenredig met hun heroïsche opgang in de vaart der volkeren graven, spuien en pompen de Nederlanders zichzelf de grond in.

Neder-land als onder-wereld

‘Nu draagt één van de harde randen ons verder,/En de rook van de beek wordt een zwarte nevel erboven/Zodat hij ’t water en de randen tegen ’t vuur beschermt.// Zoals de Vlamingen tussen Wissand en Brugge, vrezende den vloed, die op hen afkomt,/ Zich een bescherming maken, waar de zee voor terugwijkt’. (Dante Divina Commedia)

De Nederlandse dijk, die in de dertiende eeuw al een begrip is in Europa, krijgt een morele betekenis in de 15e zang van de Hel, als Dante in de concentrische cirkels van de godslasteraars wandelt over een dijk langs de kokende Phlegeton. De tegennatuurlijke polder is de enig toepasselijke behuizing voor sodomieten, alcoholisten, drugsverslaafden en anderen die Gods ‘arte’, de natuur, hebben geschonden.

 

Het poldermodel

De reliëfinversie zorgt voor een omwenteling op technologisch, bestuurlijk en economisch gebied.

  • Hun domheid dwingt de inwoners al hun technologische inventiviteit aan te spreken; om droge voeten te houden moeten ze vernuftige dijksystemen ontwikkelen
  • Hun domheid dwingt de inwoners tot samenwerking op lokaal en bovenlokaal niveau; om al die waterbouwkundige voorzieningen in stand te houden, ontwikkelt zich een rudimentaire vorm van democratie die is gebaseerd op overleg en consensus, kortweg aangeduid met de term: poldermodel.
  • Hun domheid heeft een verandering van de bodemgesteldheid tot gevolg die  de inwoners dwingt over te schakelen van akkerbouw op veeteelt, die minder arbeidsintensief is. Zo komt de verhuizing naar de steden op gang, de ontwikkeling van de ambachtelijke industrie, de scheepvaart en de export.

 

Het verstoken van het vaderland

De daling van het grondoppervlak wordt versneld door het turfsteken, waar Plinius al melding van maakt.

‘Aardkluiten die zij met hun handen uitsteken, laten ze meer nog in de wind dan in de zon drogen, en branden die om hun eten te koken en hun door de noordenwind verstijfde leden te warmen.’

Vanaf de dertiende eeuw wordt in heel Nederland de verwoesting op grote schaal ter hand genomen. Het veen dient onder meer als brandstof voor bierbrouwerijen, steenbakkerijen en zoutziederijen. De Gouden Eeuw is mede mogelijk, doordat Holland kan voorzien in de eigen energiebehoefte. Zo verstoken de Nederlanders het land dat ze aan het water ontworsteld hebben.

Vanaf het begin van de zestiende eeuw gaat men steeds meer over tot natte vervening: turf wordt met beugels uit water opgebaggerd en op legakkers gedroogd;

 

‘in het water zoeken wij Hollanders het vuur; wij verbranden onze dierbaare aarde, en verwarmen ons bij de brandstapels van het Vaderland.’ (Hugo de Groot Parallelon)

 

Door golfslag kalven de oevers van de veenplassen af, en vloeien verspreid liggende wateren samen tot reusachtige binnenmeren die omliggend gebied bedreigen. De Nederlanders scheppen kortom niet alleen hun land, maar ook hun eigen zeeën. Verschillende dorpen vallen aan de waterwolf ten prooi. Zo ontstaat het cliché van een verdronken land waar de torenspitsen boven het water uitsteken.

Op particulier initiatief worden droogmakerijen opgericht: rond een plas wordt een ringvaart gegraven en een dijk aangelegd. Het water wordt met molens uit het meer in de ringvaart gepompt. Het herwonnen land wordt voorzien van afwateringssloten, op geometrische wijze verkaveld, en bebouwd met boerderijen. De drooglegging wordt versneld door de uitvinding van het windmolengemaal.

Mede onder leiding van charlatan ingenieur Jan Adriaenszoon (1575-circa 1650), bijgenaamd Leeghwater of Jan Wind, wordt de ondergang op strikt rationele wijze ter hand genomen. Domheid inspireert de Nederlanders tot steeds grotere staaltjes vernuft. In de getrapte bemaling wordt een aantal molens achter elkaar geplaatst die het water stuk voor stuk hoger malen tot het geloosd kan worden op het boezemwater dat meters boven het land stroomt. Overbodig te zeggen dat de droogmaking leidt tot verdere inklinking van de bodem, waardoor het overstromingsgevaar toeneemt, en hogere dijken nodig zijn. De schrijver Multatuli profeteert dat de rivieren ooit op palen zullen lopen.

 

Nazaten van Noach

Domheid is kortom de motor van onze beschaving. Omdat deze wetenschap de Nederlanders iets te machtig is, hebben ze de mythe ontwikkeld dat het land is gevormd in de strijd tegen het water. Alle rampspoed heeft een natie gebaard die is gelouterd door het lijden. Dit beeld wordt gesanctioneerd door de christelijke moraal, die de strijd tegen het water ziet als een goddelijke beproeving. In de calvinistische ethiek is de overwinning op het noodlot zelfs een teken dat het volk is uitverkoren.

Ook de scheiding van land en water is door God beschikt, anders zou het een blijk van hoogmoed zijn geweest: ‘lant te maecken dat behoort Godt alleen toe’, schreef de 16e eeuwse waterbouwkundige Andries Vierlingh. Als nazaten van Noach zijn de Nederlanders voorbestemd te erven. De Sint-Elisabethsvloed van 1421 wordt gezien als een zondvloed waarin de wereld ten onder gaat; maar de Nederlanders zullen het land, gezuiverd van alle zonden, herwinnen op de golven. Ook in de Tachtigjarige Oorlog strijden zee, wind en rivieren aan de zijde der rechtvaardigen: het doorsteken van de dijken om de Spaanse troepen te stuiten, wordt vergeleken met het verdrinken van de legers van de farao in de Rode Zee.

 

Braaksel van de zee

De mythe van ‘het land dat aan de zee is ontwoekerd’ dient ook politieke doeleinden. Op basis van de eigenhandige drooglegging menen de inwoners aanspraak te kunnen maken op soevereiniteit. Een absurditeit in de ogen van buitenlandse critici, voor wie nationaliteit berust op bezit en landjepik.

Waterig land of land uit water is even ongerijmd als het politieke bouwsel dat op dit drijfzand is gebouwd. Tijdens de Engelse Zeeoorlogen (1652-7) wordt het amfibisch karakter van de Zeven Verenigde Provinciën bespot door Engelse propagandisten: ‘Holland, dat amper de naam verdient van land,/Dan alleen als weggespoeld Engels zand…/Dat onverteerde braaksel van de zee,/viel de Hollanders terecht ten deel.’ (Andrew Marvell The Character of Holland)

Nederlanders kennen bloed noch bodem, maar alleen het water dat om en in hen stroomt: het aan de zee ontworstelde land wordt bevolkt door flegmatici. Nederland is een kikkerland. Sterker: de Nederlander is een ‘usurpator die de vissen van hun woonplaats beroofde’. Zo wordt het argument dat hun nationale soevereiniteit moet legitimeren, tegen de inwoners gekeerd.

 

Morosofie

 ‘Dieu créa le monde, mais les Hollandais créèrent la Hollande’

René Descartes (apocrief)

 

Nederlanders hebben Nederland geschapen. Nederlanders zijn er kortom eerder dan Nederland: niet in de zin dat het land is opgebaggerd en geboetseerd naar een vooropgezet plan, uitgedacht door een pasklaar volk. De ramp die de boeren en vissers over zichzelf hebben afgeroepen, heeft ze tot beschaving gedwongen. De verzameling ongeregeld is een natie geworden in de gemeenschappelijke strijd met de waterwolf. Dit monster dat hen schijnbaar van buitenaf bedreigt, maakt in feite de collectieve domheid tastbaar waar de natie om draait.

Dijken, dammen, sluizen, molens, gemalen, polders, sloten en grachten die in moralistische en didactische emblemata-bundels uit de Renaissance veelal figureren als zinnebeelden van moed, vlijt en schranderheid, blijken evenzovele symbolen van de zelfdestructieve domheid die de Nederlanders heeft gedwongen deze kwaliteiten te ontwikkelen. De bekendste emblematicus, raadspensionaris Jacob Cats (1577-1660), is rijk geworden door speculatie met ondergelopen grond; land in Zeeuws-Vlaanderen dat tijdens de oorlog tegen Spanje onder water is gezet, laat hij indijken en droogmaken om het met winst door te verkopen. Niet voor niets presenteert hij de spreekwoordelijke botheid van de Nederlanders in de emblemata als een deugd. Van dom, lomp, boers en hardleers verkeert de betekenis van botheid in: oprecht, onbedorven, standvastig en boerenslim.

 

Ars oblivionalis

Patriotten uit de 18e eeuw zien het Hollandse landschap als een grote herinneringsplaats, een tastbaar bewijs van de inventiviteit en daadkracht van zijn inwoners: ‘Onze Natie heeft zich zelve in den volsten zin geschapen. […] Aan elken grasspriet, die op zijn’ grond ontluikt, aan elke gladde melkkoe, die in zijne weide glimt, is een denkbeeld zijner grootheid verbonden.’ (Rhijnvis Feith)

De loci memoriae, de plaatsen in het landschap die de toerist, maar ook de inwoners worden gepresenteerd als gedenktekens van de heroïsche strijd tegen het water, maken kortom deel uit van een vernuftige vergeetkunst, een ars oblivionalis.

Naast de piramide van Cheops en het zomerpaleis in Peking zijn ook het Stoomgemaal van Lemmer, Schokland, het molencomplex van Kinderdijk, de Beemster met zijn geometrisch verkavelingspatroon en de Hollandse Waterlinie toegevoegd aan de Werelderfgoedlijst van de Unesco; monumenten die onze geniale domheid vereeuwigen.



Uploaded byBalogh Tamás
Source of the quotationhttp://www.matthijsvanboxsel.nl/
Publication date

Related videos


minimap