This website is using cookies

We use cookies to ensure that we give you the best experience on our website. If you continue without changing your settings, we'll assume that you are happy to receive all cookies on this website. 

Flaubert, Gustave: Een Eenvoudige Ziel (Un coeur simple in Dutch)

Portre of Flaubert, Gustave

Un coeur simple (French)

I.
Pendant un demi-siècle, les bourgeoises de Pont-l'Evêque envièrent à Madame Aubain sa servante Félicité.

Pour cent francs par an, elle faisait la cuisine et le ménage, cousait, lavait, repassait, savait brider un cheval, engraisser les volailles, battre le beurre, et resta fidèle à sa maîtresse, - qui n'était pas cependant une personne agréable.

Elle avait épousé un beau garçon sans fortune, mort au commencement de 1809, en lui laissant deux enfants très jeunes avec une quantité de dettes. Alors, elle vendit ses immeubles, sauf la ferme de Toucques et la ferme de Geffosses dont les rentes montaient à cinq mille francs tout au plus, et elle quitta sa maison de Saint-Melaine pour en habiter une autre moins dispendieuse, ayant appartenu à ses ancêtres et placée derrière les halles.

Cette maison, revêtue d'ardoises, se trouvait entre un passage et une ruelle aboutissant à la rivière. Elle avait intérieurement des différences de niveau qui faisaient trébucher. Un vestibule étroit séparait la cuisine de la salle où Madame Aubain se tenait tout le long du jour, assise près de la croisée dans un fauteuil de paille. Contre le lambris, peint en blanc, s'alignaient huit chaises d'acajou. Un vieux piano supportait, sous un baromètre, un tas pyramidal de boîtes et de cartons. Deux bergères de tapisserie flanquaient la cheminée en marbre jaune et de style Louis XV. La pendule, au milieu, représentait un temple de Vesta ; - et tout l'appartement sentait un peu le moisi, car le plancher était plus bas que le jardin.

Au premier étage, il y avait d'abord la chambre de « Madame », très grande, tendue d'un papier à fleurs pâles, et contenant le portrait de « Monsieur » en costume de muscadin. Elle communiquait avec une chambre plus petite, où l'on voyait deux couchettes d'enfants, sans matelas. Puis venait le salon, toujours fermé, et rempli de meubles recouverts d'un drap. Ensuite un corridor menait à un cabinet d'étude ; des livres et des paperasses garnissaient les rayons d'une bibliothèque entourant de ses trois côtés un large bureau de bois noir. Les deux panneaux en retour disparaissaient sous des dessins à la plume, des paysages à la gouache et des gravures d'Audran, souvenirs d'un temps meilleur et d'un luxe évanoui. Une lucarne, au second étage, éclairait la chambre de Félicité, ayant vue sur les prairies.

Elle se levait dès l'aube, pour ne pas manquer la messe, et travaillait jusqu'au soir sans interruption ; puis le dîner étant fini, la vaisselle en ordre et la porte bien close, elle enfouissait la bûche sous les cendres et s'endormait devant l'âtre, son rosaire à la main. Personne, dans les marchandages, ne montrait plus d'entêtement. Quant à la propreté, le poli de ses casseroles faisait le désespoir des autres servantes. Econome, elle mangeait avec lenteur, et recueillait du doigt sur la table les miettes de son pain, - un pain de douze livres, cuit exprès pour elle, et qui durait vingt jours.

En toute saison elle portait un mouchoir d'indienne fixé dans le dos par une épingle, un bonnet lui cachant les cheveux, des bas gris, un jupon rouge, et par-dessus sa camisole un tablier à bavette, comme les infirmières d'hôpital.

Son visage était maigre et sa voix aiguë. A vingt-cinq ans, on lui en donnait quarante ; dès la cinquantaine, elle ne marqua plus aucun âge ; - et, toujours silencieuse, la taille droite et les gestes mesurés, semblait une femme en bois, fonctionnant d'une manière automatique.



Een Eenvoudige Ziel (Dutch)

I

Een halve eeuw lang werd mevrouw Aubain door de dames van Pont-l'Eveque benijd om haar meid Felicite.
Voor honderd franken per jaar deed zij de keuken en het huishouden, naaide, waschte en streek ze, wist ze een paard op te tuigen, de hoenders vet te mesten, de melk te karnen, en bleef ze trouw aan haar meesteres, die toch geen aangename vrouw was.
Mevrouw Aubain had een knappen jongen getrouwd zonder geld, die in 't begin van 1809 stierf, haar twee heel jonge kinderen nalatend en veel schulden. Ze verkocht toen haar vaste goederen, op de hoeve van Toucques en de hoeve van Geffosses na, die hoogstens 5,000 franken rente opbrachten, en ze verliet haar huis te Saint-Melaine voor een voordeeliger, dat had toebehoord aan haar familie en gelegen was achter de hallen. Dit huis, met zijn leien dak, lag tusschen een open gang en een steegje, uitloopend op de rivier. Binnen struikelde men er over het hoog-en-laag der ongelijke vloeren. Een enge vestibuul scheidde de keuken van de zaal, waar mevrouw Aubain den dag lang in een rieten fauteuil bij het openslaand raam zat. Tegen het wit geverfde beschot stonden in een rij acht mahoniehouten stoelen. Een oude piano torste, onder een barometer, een pyramide van opeengestapelde bussen en kartonnen doozen. Twee trijpen armzetels stonden ter weerszijden van den geel marmeren schoorsteen in stijl Louis XV. De pendule, in het midden, stelde een vestaalschen tempel voor,--en heel het vertrek rook wat duf, daar de plankenvloer lager lag dan de tuin.
Op de eerste verdieping was, om te beginnen, de kamer van "mevrouw", zeer groot, met flets gebloemd papier behangen, en waarin zich het portret bevond van "mijnheer" in saletjonkersdos.
Ze stond in verbinding met een kleiner vertrek, waar men twee kinderledikantjes zag, zonder matras. Dan kwam het salon, altijd gesloten, en vol meubels onder lakens. Een gang leidde vervolgens naar een studeerkamertje; boeken en paperassen vulden de planken van een bibliotheek-kast, welke langs drie zijden een groote zwart-houten schrijftafel omgaf. De twee achterpaneelen waren bedekt met penteekeningen, landschappen in waterverf en platen van Audran, gedachtenissen aan betere tijden en aan een vergane weelde.
Een zoldervenstertje op de tweede verdieping verlichtte de kamer van Felicite, die uitzicht had op de weien.
Heel vroeg stond ze op, om de mis niet te verzuimen, en ze werkte tot 's avonds zonder ophouden; dan, als het maal was afgeloopen, het vaatwerk opgeruimd, de deur goed gesloten, dekte ze het houtvuur met asch en dutte ze in voor den haard, den rozenkrans in de hand. Niemand bij loven en bieden zoo koppig als zij. En wat zindelijkheid aangaat, zoo blankgeschuurd waren haar braadpannen, dat ze de andere meiden de oogen verblindden. Zuinig als ze was, had ze de gewoonte heel langzaam te eten, en met den vinger pikte ze de broodkruimels van de tafel,--een brood van twaalf pond werd opzettelijk voor haar gebakken, en ze deed het daar twintig dagen mee.
Winter en zomer droeg ze een katoenen halsdoek, met de punt in den rug vastgespeld, een muts die haar haren verborg, grijze kousen, een rooden onderrok, en over haar jak een boezelaar, zooals de ziekenzusters.
Haar gezicht was mager en haar stem schel. Toen ze vijf-en-twintig was, zag men haar voor veertig aan. Na haar vijftigste viel, op haar uiterlijk, haar leeftijd niet meer te bepalen,--en, stil, steil, met haar afgemeten gebaren, leek ze een houten vrouwtje, dat zich automatisch bewoog.



minimap